Islam, oorlog, en misleiding: een synthese

Translated by: Sam van Rooy

Nota van de redactie: delen van onderstaand essay maken deel uit van Ibrahims geschreven getuigenis die werd gepresenteerd op het congres van 12 februari 2009.

Vandaag, in een tijd van oorlog en oorlogsgeruchten afkomstig uit de Islamitische wereld -gaande van het on-going conflict in Gaza tot het ‘sabelgeratel’ van het nucleair gewapende Pakistan en binnenkort ook Iran- wordt de behoefte van niet-Moslims om de islamdoctrine en islamdoelstellingen over oorlog en vrede en alles daartussen (verdragen, diplomatie) beter te begrijpen, uitermate dringend.

Wat doet men bijvoorbeeld met het feit dat, na open en heftig keer op keer duidelijk te verklaren dat het haar ultieme doel is om Israël vernietigd te zien, Hamas ook ‘vredesverdragen’ nastreeft, inclusief verschillende toegevingen van Israël - en nog raadselachtiger, die ‘vredesverdragen’ ook aanvaardt?

Vooraleer men zulke vragen kan beantwoorden, moet men eerst de volledige en gedetailleerde strikt legalitische oorsprong van de mainstream (soennitische) Islam begrijpen. Vreemd genoeg is de Islam, hoezeer men het er altijd maar over heeft dat men verkeerd begrepen of geïnterpreteerd is door ‘radicalen’, in tegenstelling tot de meeste andere religies een duidelijk gedefinieerde religie die geen dubbelzinnigheid toestaat: inderdaad, volgens de Sharia (d.i. ‘de manier van leven volgens de Islam’, meestal vertaald als de ‘Islamitische wet’) is elke denkbare menselijke daad gecategoriseerd als verboden, ontmoedigd, toegestaan, aanbevolen of verplicht. ‘Gezond verstand’ of ‘algemene opvattingen’ hebben weinig te maken met de opvattingen van de Islam aangaande goed en slecht. Het enige wat telt is wat Allah (via de Koran) en zijn profeet Mohammed (via de Hadith) hebben te zeggen over eender welk onderwerp, en hoe de grootste theologen en juristen van de Islam -algemeen bekend als de ulema, letterlijk: ‘zij die het weten'- het hebben uitgesproken.

Neem ‘liegen’. Volgens de Sharia is bedrog of misleiding niet alleen toegestaan in sommige situaties, het is soms zelfs verplicht. Bijvoorbeeld: moslims die moeten kiezen tussen de Islam afzweren en gedood worden moeten, en dit in tegenstelling tot de vroegere christelijke traditie, bedriegen door hun afvalligheid te veinzen; vele juristen hebben vonnissen uitgesproken die stellen dat moslims verplicht zijn om te liegen volgens de Koran 4:29.

De doctrine van de taqiyya

Veel draait rond de allesomvattende doctrine van taqiyya, een concept dat veelal vergoelijkend wordt benaderd als ‘religieuze veinzing’, doch in realiteit heel eenvoudig ‘bedrog van moslims ten opzichte van ongelovigen’ inhoudt. Volgens de gezaghebbende Arabische tekst Al-Taqiyya fi Al-Islam is “Taqiyya (bedrog) van fundamenteel belang in de Islam. Vrijwel elke Islamitische sekte stemt ermee in en voert het uit. We kunnen daarom stellen dat de uitoefening van taqiyya de heersende stroming is binnen de Islam, en dat de weinige groeperingen die de taqiyya niet uitoefenen, danig verschillen van die heersende stroming. Taqiyya is overheersend in de islamitische politiek, voornamelijk in de moderne tijd [p. 7; mijn eigen vertaling].”

Sommigen geloven verkeerdelijk dat taqiyya een exclusieve Shia doctrine is (de tweede grootste islamstroming, na de soennitische Islam): als een minderheidsgroep verspreid tussen haar traditionele vijanden, de veel talrijkere soennieten, hebben shiieten historisch gezien meer ‘reden’ om te misleiden. Ironisch genoeg echter bevinden soennieten die vandaag in het Westen leven zich in dezelfde situatie: zij zijn nu een minderheidsgroep omsingeld door hun historische vijanden - christelijke ongelovigen.

Het belangrijkste Koranvers dat bedrog ten opzichte van niet-Moslims bevestigt zegt: “Laat gelovigen (moslims) geen ongelovigen (niet-moslims) als vrienden en bondgenoten nemen in plaats van gelovigen. Wie dit doet zal geen relatie meer hebben met Allah - tenzij je alleen jezelf beschermt tegen hen uit voorzorg” (3:28; andere verzen waarnaar wordt verwezen in de ulema ter ondersteuning van de taqiyya zijn 2:173, 2:185, 4:29, 16:106, 22:78, 40:28).

Al-Tabari’s (d. 923) beroemde tafsir (exegese van de Koran) is een standaard en gezaghebbend referentiewerk in de hele moslimwereld. Betreffende 3:28 schrijft hij: “Als jullie (moslims) onder hun (ongelovigen) gezag zijn, vrezend voor jezelf, gedraag je dan loyaal tegenover hen, met jullie tong, terwijl jullie innerlijke vijandigheid herbergen. Allah heeft gelovigen (moslims) verboden om vriendschappelijk of intiem te zijn met ongelovigen in plaats van gelovigen - behalve wanneer ongelovigen boven hen staan (in gezag). In dat scenario, laat ze zich dan vriendschappelijk gedragen tegenover hen.”

Betreffende 3:28, Ibn Kathir (d. 1373, tweede in gezaghebbende in rang na Tabari) schrijft: “Wie wanneer of waar dan ook hun (ongelovigen) slechtheid vreest, mag zichzelf beschermen door middel van oppervlakkig toneelspelen.” Als bewijs hiervan citeert hij Mohammeds dichte metgezel, Abu Darda, die zei: “Laat ons lachen naar het gezicht van sommige mensen (niet-moslims) terwijl ons hart ze vervloekt"; een andere metgezel, al-Hassan, zei: “Het uitoefenen van taqiyya is aanvaardbaar tot aan de dag des oordeels (i.e. tot in de eeuwigheid).”

Andere prominente leden van de ulema, zoals al-Qurtubi, Al-Razi en Al-Arabi, hebben de taqiyya uitgebreid om acties of daden toe te dekken. Met andere woorden, moslims kunnen zich als ongelovigen gedragen -inclusief door neer te buigen en afgoden en kruisen te aanbidden, valse getuigenissen af te leggen, zelfs door zwakheden van andere moslims aan de ongelovige vijand te onthullen- alles behalve werkelijk een moslim te doden.

Is het daarom dat de Amerikaanse moslim, sergeant Hasan Akbar, zijn medesoldaten doodde in Irak 2003? Had zijn geveinsde loyaliteit uiteindelijk een maximum bereikt toen hij begon te beseffen dat moslims zouden kunnen worden gedood onder zijn gezag? In zijn dagboek had hij het volgende geschreven: “Ik mag dan geen enkele moslim hebben gedood, maar in het leger zijn is net hetzelfde. Ik zal misschien spoedig een keuze moeten maken over wie ik dood”.

Oorlog is misleiding

Niets hiervan zou verrassend mogen zijn als men weet dat Mohammed zelf -wiens voorbeeld als de ‘meest perfecte mens’ strikt moet worden gevolgd- een handig beeld van liegen ophing. Het is bijvoorbeeld goed geweten dat Mohammed liegen toeliet in drie situaties: om twee of meerdere ruziënde partijen te verzoenen, tegenover je vrouw en in de oorlog (zie Sahih Muslim B32N6303, aangezien als een ‘authentieke’ hadith).

Wat betreft onze voornaamste bezorgdheid hier -oorlog- onthult het volgende verhaal uit het leven van Mohammed de centrale rol van bedrog in de oorlog. Tijdens de ‘Battle of the Trench’ (627), die Mohammed en zijn volgelingen voerden tegen verschillende niet-moslimstammen bekend als ‘de Geconfedereerden’, liep één van hen, Naim bin Masud, over naar het moslimkamp en hij bekeerde zich tot de Islam. Toen Mohammed ontdekte dat de Geconfedereerden niet op de hoogte waren van de bekering van hun stamgenoot, raadde hij Masud aan om terug te keren en op een of andere manier zijn stamgenoten ervan te overtuigen hun belegering op te geven. - “Omdat,” verzekerde Mohammed hem, “Oorlog misleiding is.” Masud keerde terug naar zijn vroegere stamgenoten zonder dat ze wisten dat hij ‘van kamp was verwisseld’, en hij begon zijn voormalige bondgenoten slechte raad te geven. Ook ging hij ver in het veroorzaken van ruzies tussen de verschillende stammen tot ze, elkaar sterk wantrouwend, uit elkaar gingen, op die manier de belegering van de moslims verzaakten en daardoor de Islam redden in zijn embryonale periode (zie Al-Taqiyya fi Al-Islam; ook Ibn Ishaq’s Sira, de eerste biografie van Mohammed).

Nog overtuigender in verband met de legitimatie van misleiding vis-à-vis ongelovigen is de volgende anekdote. Een dichter, Kab bin al-Ashruf, beledigde Mohammed door een kleinerend vers over moslimvrouwen te maken. Mohammed verklaarde vervolgens in het bijzijn van zijn volgelingen: “Wie zal deze man doden die Allah en zijn profeet pijn heeft gedaan?” Een jonge moslim genaamd Mohammed bin Maslama stelde zich kandidaat, maar op voorwaarde dat hij, om dicht genoeg bij Kab te komen om hem te vermoorden, hij mocht liegen tegen de dichter.

Mohammed ging akkoord. Maslama reisde naar Kab, begon de Islam en Mohammed zwart te maken en ging daarmee door totdat zijn afkeer zo overtuigend werd dat Kab hem in vertrouwen nam. Niet lang daarna verscheen Maslama met een andere moslim en nadat de bewaker van Kab buiten spel was gezet, vielen ze Kab aan en doodden ze hem. Ibn Sa’ads versie beschrijft dat ze naar Mohammed liepen met Kabs hoofd, naar wie de laatste schreeuwde: “Allahu Akbar!” (God is groot!)

Het is ook het vermelden waard dat de hele reeks openbaringen in de Koran een getuigenis zijn van taqiyya; en daar Allah wordt beschouwd als de openbaarder van deze verzen, is hij uiteindelijk te beschouwen als de voltrekker van de misleiding - wat niet verwonderlijk is omdat Allah zelf in de Koran beschreven staat als de beste ‘misleider’ of ‘samenzweerder’ (3:54, 8:30, 10:21). Dit fenomeen draait rond het feit dat de Koran zowel vredevolle en tolerante als gewelddadige en intolerante verzen bevat. De ulema waren verward over welke verzen moesten worden geïmplementeerd in het Sharia-wereldbeeld - het vers bijvoorbeeld dat zegt dat er geen dwang is in religie (2:256), of de verzen die moslims oproepen om alle ongelovigen te bevechten tot ze zich ofwel bekeren tot of ten minste onderwerpen aan de Islam (8:39, 9:5, 9:29)? Om uit dit dilemma te geraken, ontwikkelde de ulema de leer van de opheffing (naskh, gesteund door de Koran 2:106), die in essentie de verzen die later werden ‘geopenbaard’ in Mohammeds carrière prioriteit geven boven de eerdere verzen, en dit voor alle verzen die elkaar tegenspreken.

Maar eerst en vooral: waarom is er die contradictie? De algemene opvatting is dat -omdat Mohammed met zijn gemeenschap in de vroege jaren van de Islam zwaar in de minderheid was ten opzichte van ongelovigen en andersgelovigen- een boodschap van vrede en coëxistentie aangewezen was (klinkt ons dat niet bekend in de oren?).

Nadat hij echter uitgeweken was naar Medina en zowel in aantal als op militair vlak een serieuze macht vormde, werden de gewelddadige en intolerante verzen ‘geopenbaard’, die moslims aanzetten om -nu ze toch de mogelijkheid hadden- over te gaan tot de aanval. Volgens deze opvatting, nogal standaard bij de ulema, kan men alleen concluderen dat de vredelievende Mekka-verzen uiteindelijk een misleidend plan waren om de Islam tijd te geven totdat hij voldoende sterk was om dan zijn djihadistische ‘ware’ verzen te implementeren. Of, zoals oorspronkelijk begrepen en uitgevoerd door moslims zelf: wanneer ze zelf zwak en in de minderheid zijn, moeten ze preken en zich gedragen volgens de Mekka-verzen (vrede en tolerantie); wanneer ze sterk zijn, moeten ze ten aanval trekken volgens de Medina-verzen (oorlog en verovering). De plotse wendingen in de islamitische geschiedenis zijn een getuigenis van deze dualiteit.

Een moslimcollega van me maakte dit ooit duidelijk tijdens een ‘casual’ doch onthullende conversatie. Na hem gedetailleerd al deze problematische doctrines die het moslims onmogelijk maken om vredevol samen te leven met ongelovigen -djihad, loyaliteit en vijandigheid, het goede opleggen en het slechte verbieden- te hebben uitgelegd, vroeg ik scherp hoe en waarom hij, als moslim, ze zelf niet handhaafde. Hij bleef eromheen draaien, terwijl hij mij wees op op de vredelievende en tolerante verzen. In de veronderstelling dat hij zich niet helemaal bewust was van zulke mysterieuze doctrines als ‘opheffing’, begon ik hem (vrij triomfantelijk) het verschil uit te leggen tussen (tolerante) Mekka-verzen en (intolerante) Medina-verzen, en hoe de laatste de vorige ophieven. Hij glimlachte enkel maar en zei: “Ik weet het, maar ik leef op dit moment in Mekka” - net zoals zijn zwakke en in de minderheid zijnde profeet tussen een ongelovige meerderheid in Mekka, voelt ook hij zich voor zijn overleving verplicht om vrede en tolerantie te prediken, en een vredevol samenleven met de ongelovige meerderheid van Amerika.

Oorlog is eeuwigdurend

Het feit dat de Islam misleiding en bedrog legitimeert tijdens een oorlog mag niet verbazen; het gezegde gaat immers, ‘alles is geoorloofd in liefde en oorlog’. Bovendien, niet-moslim denkers en filosofen, zoals Sun Tzu, Machiavelli en Hobbes rechtvaardigden allen misleiding in oorlogstijd. Het cruciale verschil echter is dat volgens alle vier de erkende scholen van soennitische rechtsgeleerdheid de oorlog tegen de ongelovige verder gaat tot de eeuwigheid - totdat “alle chaos eindigt en alle religie tot Allah behoort” (Koran 8:39).

Over djihad verklaar de definitieve Encyclopedie van de Islam simpelweg:

De plicht van djihad bestaat zolang de universele dominantie van de Islam niet is bereikt. Vrede met niet-moslimlanden is daarom slechts een tijdelijke verhouding; enkel tijdelijke omstandigheden kunnen dit verantwoorden. Voorts kunnen geen echte vredesverdragen met deze landen worden gesloten; enkel bestanden met een duur die in principe de 10 jaar niet kan overschrijden, zijn toegestaan. Maar zelfs zulke bestanden zijn riskant, in die zin dat ze nog voor het einde van hun duur kunnen worden opgezegd als zou blijken dat het voor de Islam beter is om het conflict te hervatten.

Bovendien is, opnieuw in verband met de doctrine van de opheffing, de overgrote meerderheid van de ulema het erover eens dat Koran 9:5, genoegzaam bekend als ayat al-saif -'vers van het zwaard'- zowat 124 van de ietwat vredelievendere Mekka-verzen heeft opgeheven.

De verplichte djihad is het best te verklaren via de tweeledige kijk op de wereld die de Dar al-Islam (het ‘Huis van Onderwerping’, i.e. de Islamitische wereld), tegen Dar al-Harb afzet (het ‘Huis van Oorlog’, i.e. de niet-Islamitische wereld), totdat de eerste de laatste omvat.

Internationaal gerenommeerd moslimhistoricus en filosoof Ibn Khaldun (d. 1406) verklaart deze opdeling op de volgende manier: “In de moslimgemeenschap is de heilige oorlog (djihad) een religieuze plicht als gevolg van het universalisme van de moslimmissie en de verplichting om iedereen tot de Islam te bekeren door middel van overtuiging of geweld. De andere religieuze groepen (meer bepaald christenen en joden) hadden geen universele missie, en de heilige oorlog was voor hen geen religieuze plicht, maar enkel een middel om zich te verdedigen. (...) Maar de Islam houdt een verplichting in om de macht te grijpen over andere landen.”

Het concept van de ‘verplichte djihad’ werd geïllustreerd door het feit dat, gebaseerd op het 10 jaar durende bestand van Hudaibiya (628), geratificeerd door Mohammed en zijn Qoeraisj tegenstrevers in Mekka, 10 jaar theoretisch de maximumtijd is dat moslims in vrede met ongelovigen kunnen leven. Gebaseerd op Mohammeds voorbeeld om het bestand na twee jaar te breken (door een of andere inbreuk van de Quraisj aan te halen), is de enige functie van het ‘vredesbestand’ (of hudna) verzwakte Moslims tijd te laten winnen om te hergroeperen, alvorens opnieuw in de aanval te gaan. Overigens zei Mohammed volgens een gecanoniseerde hadith: “Als ik een eed afleg en later iets anders beter vind, dan doe ik wat ik het beste vind en dan breek ik mijn eed”. Voorts moedigde de profeet moslims aan hetzelfde te doen: “Als je ooit plechtig belooft iets te doen en later vindt je dat iets anders beter is, dan moet je je belofte breken en doen wat beter is.”

Na een vredesbestand te hebben onderhandeld met Israël (fel bekritiseerd door moslims omdat ze het zagen als een toegeving), rechtvaardigde voormalig PLO-leider en Nobelprijswinnaar Yasser Arafat deze actie door tegen moslims -in moskeeën en off the record- te zeggen: “Ik zie dit bestand als niet meer dan een overeenkomst tussen onze profeet Mohammed en de Qoeraisj in Mekka.” De ‘gematigde’ Arafat gaf met andere woorden -net zoals zijn profeet- enkel zijn woord om het te kunnen verbreken op het moment dat ‘iets beters’ boven water kwam: de Palestijnen die opnieuw krachtig genoeg zouden worden om opnieuw ten aanval te trekken.

Zeer recent stelde een nieuwe islamitische groepering ‘Jaysh al-Umma’, die met Hamas is geassocieerd: “Moslims over de hele wereld zijn verplicht om de Israëli’s en de ongelovigen te bevechten totdat enkel en alleen de Islam de wereld regeert.” Kort daarna beseften ze hun ‘verspreking’, en ze verklaarden: “Wij zeggen dat de wereld niet in vrede zal leven zolang het bloed van moslims blijft vloeien.” Wat bedoelen ze nu eigenlijk: “totdat bloed van moslims stopt met vloeien in Israel” of “totdat enkel de Islam de wereld regeert”?

Dit zijn allemaal duidelijke voorbeelden van moslims die het idee van vrede als voorwendsel gebruiken met als doel tijd te winnen om hun kracht te vergroten.

En hier is dan het probleem: als de Islam in een continue staat van oorlog moet zijn met de niet-moslimwereld, een oorlogsstaat die niet per se fysiek moet zijn daar de ulema verschillende niet-gewelddadige vormen van djihad heeft opgesteld, zoals ‘djihad-met-de-pen’ (propaganda) en ‘geld-djihad’ (economisch); en als het moslims is toegestaan om te liegen en om loyaliteit, vriendschap en zelfs affectie te veinzen ten opzichte van de ongelovige, enkel ten bate van hun oorlogszucht, wat moet men dan denken van eender welke aanzet van moslims tot vrede, tolerantie of dialoog?

Dit wordt duidelijk als men bedenkt dat elke keer als moslims ‘vredevol de hand reiken’, dat steeds is als ze in een verzwakte positie zijn ten opzichte van ongelovigen. Dat is dus op het moment dat zij, niet hun niet-moslim tegenstanders, voordeel hebben van wapenstilstand. Dat is de les van de laatste twee eeuwen van islamitisch-Westerse interactie, waarin de eerste groep militair inferieur was en dus verplicht was het Westen te gehoorzamen.

Men kan zich afvragen of het omgekeerde waar zou zijn. Als bijvoorbeeld de Palestijnen plots sterker zouden worden dan Israël en dat land makkelijk zouden kunnen vernietigen. Als Israël dan de hand zou reiken voor vrede of een bestand, zouden de (voor een overgrote meerderheid moslim)Palestijnen dat aanvaarden? Het antwoord op deze vragen is eigenlijk evident in alle landen waar niet-moslimgroepen als minderheden leven tussen een moslimmeerderheid: terwijl ze constant leven in een vorm van sociale onderdrukking (volgens Koran 9:29), worden ze ook sporadisch vervolgd en vermoord. Een voorbeeld hiervan zijn de Koptische christenen van Egypte. Op een bepaald moment kwamen ze samen om te bidden in een vervallen fabriek. Na enkele ogenblikken al werden ze omsingeld door 20 000 gewelddadige moslims, die met stenen gooiden en de islamitische oorlogsleuze “Allah Akbar” schreeuwden.

Wederkerige dreiging of religieuze plicht?

Waarom viel Osama bin Laden, die steevast gelooft in de splitsing van de wereld in twee delen -Islam en de rest (die moeten vechten totdat de eerste de wereld domineert)- de V.S. aan? De volgende anekdote licht een en ander toe: nadat een groep van prominente moslims een brief had geschreven naar de Amerikanen waarin stond dat de Islam een vredelievende religie is die in vrede wil samenleven met anderen en enkel wil ‘leven en laten leven’, wees Bin Laden, die dacht dat geen enkele niet-moslim deze brief zou lezen, hen terecht op de volgende manier:

Over de relaties tussen moslims en ongelovigen, is dit wat degene met het Hoogste Woord zegt: “Wij (moslims) geven jullie (niet-moslims) op. Vijandschap en haat zullen altijd tussen ons staan, totdat jullie alleen in Allah geloven” (Koran 60:4). Op die manier is er een vijandschap die alle kenmerken heeft van een diep gewortelde haat. En deze hevige haat -dus gevecht- stopt enkel als de ongelovigen zich onderwerpen aan het gezag van de Islam, of als het verboden is voor zijn bloed om te vloeien (d.i., een dhimmi) of als moslims op dat moment zwak en onbekwaam zijn (d.i. taqiyya). Maar als de haat op een bepaald moment het hart verlaat, dan is dat afvalligheid! Dat is de basis van de relatie tussen de ongelovige en de moslim. Geweld, vijandschap en haat -gericht van de moslim op de ongelovige- is het grondbeginsel van onze religie. En we beschouwen het als billijk en vriendelijk tegenover hen (van The Al Qaeda Reader, p. 43).

Het verdient herhaald te worden dat deze vijandige ‘weltanschauung’ netjes wordt gesteund door mainstream rechtsislamscholen (i.e., er is niets ‘radicaal’ aan). Bin Ladens toon verandert drastisch als hij zich richt tot het westers publiek; hij somt een bepaald aantal ‘grieven’ als reden op om tegen het Westen te vechten: van Palestijnse onderdrukking tot de ‘zichtbaarheid’ van westerse vrouwen en de V.S. die het Kyoto-protocol niet ondertekenen. Nooit eens waagt Bin Laden zch eraan te stellen dat de V.S. moeten worden bevochten omdat het een ongelovige entiteit is die moet worden onderworpen aan de Islam. Inderdaad, veelal begint hij zijn berichten aan het Westen met te zeggen: “Wederzijdse dreiging maakt deel uit van rechtvaardigheid” of “Vrede aan iedereen die richting volgt”, maar hij bedoelt iets totaal anders dan wat zijn westerse publiek denkt.

Dit is uiteraard een duidelijke vorm van taqiyya, daar Bin Laden niet alleen gewag maakt van een fysieke djihad, maar ook van een jihad van propaganda. Een seculiere westerling (wiens manier van denken de notie van religieuze verovering niet toelaat) ervan overtuigen dat het huidige conflict helemaal diens fout is, zou er alleen maar voor zorgen dat hij en zijn zaak alleen maar meer sympathie zouden verliezen in het Westen; omgekeerd weet Bin Laden ook zeer goed dat als de Amerikanen, buiten alle echte of ingebeelde grieven, zich zouden realiseren dat enkel hun onderwerping aan de islam vrede zou kunnen brengen, dit zijn propagandacampagne vlug zou compromitteren. Maar feit is dat Al-Qaeda meer door religieuze verplichting is gemotiveerd dan door een wederzijdse handelwijze. Bijgevolg is er die continue noodzaak om te liegen, ‘omdat oorlog misleiding is’ zoals hun profeet het voorhoudt.

Er moet nog aan worden toegevoegd dat, ondanks het feit dat de overgrote meerderheid van de moslims in de wereld geen actieve terroristen zijn, de grievenlijst van Bin Laden tegen het Westen model staat voor de gemiddelde grieven van alle moslims.

Als zij er zich echter niet van bewust zijn dat, volgens de Islam -niet Bin Laden- vijandigheid ten opzichte van ongelovigen tijd, ruimte en grieven overstijgt, en dat de religieuze verplichting de continue oorlog beveelt tot “alle religie tot Allah behoort”, dan zijn zij ofwel onwetend over hun eigen religie, ofwel... taqiyya?

Met zulke vrienden...

De organisatie werd in verband gebracht met Hamas, ze werd terechtgewezen door Amerikaanse politici voor het “nastreven van een extreme islamitische politieke agenda,” haar leden werden aangehouden in verband met terrorismegerelateerde beschuldigingen: het gaat hier over de ‘Council on American-Islamitic Relations’ (CAIR). Deze organisatie is nog maar eens een moslimgroep die minder eerlijk is tegenover haar niet-moslimpubliek; verblijvend in de V.S. zitten ze ook veel dichter bij huis. Djihad, eeuwigdurende oorlogvoering en zelfs doctrines als taqiyya passeerden inderdaad allemaal de revue in dit essay, en CAIR er als eerste bij om niet alleen hun bestaan te ontkennen, maar beschuldigingen van ‘islamofobie’ te uiten en met rechtszaken te dreigen tegenover iedereen die naar hen verwees. Op die manier censureerden ze alle kritiek aan het adres van de Islam.

Zou het kunnen dat CAIR lessen had geleerd van de tot Islam bekeerde Masud, die Mohammed aanzette om onder de verenigde gelovigen te gaan wonen, enkel en alleen om hen te misleiden en te bedriegen zodat de Islam zou triomferen?

Het meest voor de hand liggende voorbeeld van taqiyya komt echter van een heel land: Saoedi Arabië. Als er één land is dat de Sharia nauwgezet volgt -inclusief (maar niet slechts) de verdeling van de wereld in twee eeuwig oorlogvoerende helften, de Islam en de ongelovige wereld- dan is het Saoedi Arabië, a.k.a. Amerika’s ‘vriend’. Volgens de Sharia kunnen de Saoedi’s bijvoorbeeld de bouw van één enkele kerk of synagoge niet toelaten in hun land; bijbels worden verbannen en verbrand, christenen die met een of andere zendelingenmissie bezig zijn worden gearresteerd, gefolterd en soms gedood; moslims die zich tot het Christendom bekeren worden gedood.

Maar ondanks dit alles hebben de Saoedi’s -in hun poging om de Islam weer te geven als een ‘tolerante’ religie die voor de zoveelste keer alleen maar ‘vredevol wil samenleven’ met anderen- aangedrongen op meer ‘dialoog’ tussen moslims en niet-moslims, vooral christenen en joden (dat zijn ironisch genoeg de volkeren die momenteel machtiger zijn dan de Islam). Saoedi Arabië weigert echter om gastheer te zijn van deze ‘samenkomsten van dialoog'; hun profeet Mohammed heeft immers op zijn sterfbed gewenst dat joden en christenen het Arabische schiereiland zouden worden uitgezet; hoe kan men ze dan nu uitnodigen om over vrede en tolerantie te praten? Natuurlijk vrezen de Saoedi’s ook dat een echt ‘debat’ -niet enkel dat oppervlakkig gezwets over ‘wederzijds begrip’ waardoor deze schijnvertoningen worden gekenmerkt- zou plaatsvinden wanneer de niet-moslimdeelnemers zouden ontdekken dat ze niet vrij zijn om hun geloof te belijden op Saoedi-grondgebied. De recentste interreligieuze conferentie werd gehouden in Madrid, waar Koning Abdullah -ondanks al het bovengenoemde- beweerde: “Islam is een religie van gematigdheid en tolerantie, een boodschap die de volgelingen van alle religies oproept constructief met elkaar in dialoog te gaan.”

Enkele dagen later werd onthuld dat in de schoolboeken van kinderen uit Saoedi Arabië nog steeds staat geschreven dat christenen en joden ‘infidels’, ‘gehate vijanden’ en ‘varkens en zwijnen’ zijn. Een multiple choice-vragenlijst in een schoolboek van het vierde leerjaar vraagt aan moslimkinderen: ‘Wie is een ‘echte’ moslim?’ Het correcte antwoord is niet de man die bidt, vast, enz..., maar eerder ‘Een man die enkel God aanbidt, houdt van gelovigen en de ‘infidels’ haat’. Dat gaat over diezelfde mensen waarmee de Saoedi’s in ‘dialoog’ willen gaan.

Het is duidelijk dat wanneer de Saoedi’s -of andere Sharia-aanhangende moslims- oproepen tot ‘dialoog’, ze enkel het bovengenoemde advies van Mohammeds vriend Abu Darda volgen: “Laat ons lachen naar het gezicht van bepaalde mensen, terwijl ons hart ze vervloekt.”

Implicaties

Er is ook een lastig filosofisch -opnieuw, specifiek epistemologisch- aspect aan het concept van taqiyya. Iedereen die echt gelooft dat niemand minder dan God dat rechtvaardigt en die naar het voorbeeld van zijn profeet misleiding billijkt, zal geen ethische bezwaren of dilemma’s ervaren i.v.m. liegen. Dit is des te meer waar als men aanneemt dat de menselijke geest inderdaad een tabula rasa is, vormgegeven door de omgeving en het onderwijs: misleiding wordt zo een tweede natuur.

Beschouw het geval Ali Mohammed, bin Laden’s ‘eerste trainer’ en jarenlang Al-Qaeda medewerker. Ondanks het feit dat hij zich in de hoogste echelons van het terrorismenetwerk bevindt, was zijn capaciteit om te liegen en te misleiden groot genoeg om jarenlang een CIA- agent en een FBI-informant te zijn. Mensen die hem kenden beschreven hem “met angst en ontzag voor zijn zijn ongelooflijke zelfvertrouwen, zijn onvermogen om te worden geïntimideerd, zijn absolute hardvochtige vastberadenheid om de vijanden van de Islam te doden en zijn vurig geloof in de basisprincipes van militant Islamitisch fundamentalisme.” Inderdaad, deze zin zegt alles: een ‘vurig geloof’ in de ‘basisprincipes’ van de Islam, wat zoals gezegd misleiding rechtvaardigt, zal zeker zorgen voor een ‘ongelooflijk zelfvertrouwen’ bij het liegen.

De conclusie is dat elke moslim die nauwgezet de Sharia bestudeert -en dat is nu eenmaal de definitie van een moslim, “hij die zich overgeeft aan de wetten van Allah”, wetten die, te midden van andere oorlogszuchtigheid, zeer duidelijk en ondubbelzinnig de wereld in twee eeuwig oorlogvoerende helften verdelen - altijd een ‘goddelijk geïnspireerd’ recht zal hebben om te misleiden, totdat “alle chaos eindigt en alle religie tot Allah behoort” (Koran 8:39). Alle uitingen van moslims i.v.m. vrede, dialoog en zelfs tijdelijke bestanden moeten in dit licht bekeken worden.

Raymond Ibrahim is de mededirecteur van het ‘Middle East Forum’ en de auteur van ‘The Al Qaeda Reader’, vertalingen van religieuze teksten en religieuze propaganda.

Raymond Ibrahim, a specialist in Islamic history and doctrine, is the author of Defenders of the West: The Christian Heroes Who Stood Against Islam (2022); Sword and Scimitar: Fourteen Centuries of War between Islam and the West (2018); Crucified Again: Exposing Islam’s New War on Christians (2013); and The Al Qaeda Reader (2007). He has appeared on C-SPAN, Al-Jazeera, CNN, NPR, and PBS and has been published by the New York Times Syndicate, the Los Angeles Times, the Washington Post, the Financial Times, the Weekly Standard, the Chronicle of Higher Education, and Jane’s Islamic Affairs Analyst. Formerly an Arabic linguist at the Library of Congress, Ibrahim guest lectures at universities, briefs governmental agencies, and testifies before Congress. He has been a visiting fellow/scholar at a variety of Institutes—from the Hoover Institution to the National Intelligence University—and is the Judith Friedman Rosen Fellow at the Middle East Forum and the Distinguished Senior Shillman Fellow at the Gatestone Institute.
See more from this Author
‘We Must Have More Children than the Christians … to Destroy Them Here’
Turkish President Recep Tayyip Erdoğan: ‘The West’s Progress, Built on Blood, Tears, Massacres, and Exploitation, Has Temporarily Overtaken the Human-Centered Civilization of the East.’
The Materialistic West Increasingly Only Understands Motives Prompted by Material Needs or Desires
See more on this Topic
I recently witnessed something I haven’t seen in a long time. On Friday, August 16, 2024, a group of pro-Hamas activists packed up their signs and went home in the face of spirited and non-violent opposition from a coalition of pro-American Iranians and American Jews. The last time I saw anything like that happen was in 2006 or 2007, when I led a crowd of Israel supporters in chants in order to silence a heckler standing on the sidewalk near the town common in Amherst, Massachusetts. The ridicule was enough to prompt him and his fellow anti-Israel activists to walk away, as we cheered their departure. It was glorious.